God heeft ons lief


God heeft ons lief - Oorzaak (1)

God heeft ons lief – oorzaak (1)

 

“Toch heb Ik Jakob liefgehad en Ezau heb Ik gehaat” (Mal. 1: 2)

 

Met artikel 15 uit het eerste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels staan we voor één van de diepe en onbegrijpelijke beslissingen van de HERE. God is een God, Wiens gedachten hoger zijn dan die van ons. Hij zegt, dat Hij niet wil dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen (2 Petr. 3: 9). Maar Hij gaat ook mensen voorbij, die weigeren Hem te volgen. Hij laat ze in hun zonden en geeft ze over aan hun verlorenheid. Het is in de actualiteit van vandaag nodig om te belijden, dat de Here Jezus niet van alle mensen houdt. Of, zoals sommigen tegenwoordig willen, dat niet iedereen mijn ‘broeder en mijn zuster’ is. Wie de Zoon niet heeft, blijft in het oordeel (Joh. 3: 36).

De Dordtse Leerregels spreken op een uitzonderlijk tere manier over deze moeilijke dingen. Ze brengen het heel dichtbij. Niet in de verschrikking, maar in de troost van de belijdenis. Zodat het levend wordt en leven gaat. Want één van de eerste woorden die de Leerregels noemen is het “voorrecht” van de gelovigen, vanwege de uitzonderlijke en onverdiende genade van de uitverkiezing. De belijdenis leert ons anders te kijken. Ze zeggen eigenlijk: dat er mensen in hun ongeloof verloren gaan, dat is te begrijpen. Maar het onbegrijpelijke is nu juist, dat er nog mensen verkozen worden. Zó zetten de Dordtse Leerregels de leer van de ‘dubbele predestinatie’ in. De leer, waarin niet alleen van Gods besluit om te verkiezen wordt gesproken, maar ook van Gods besluit tot verwerping. En die toon is de toon, waarop ook een tekst uit Maleachi 1 klinkt. De toon van de liefde en de Vaderlijke warmte in de uitnodiging, om Zijn genade niet langer af te wijzen.

Er wordt ons in artikel 15 dus niet zozeer duidelijk gemaakt, waarom anderen verloren gaan. Dat oordeel is ook niet aan ons. De bijbel – en dus ook de belijdenis blijft daar ver van. Het is ook al even aan de orde geweest in artikel 1. Daar staat namelijk dat God geen onrecht had gedaan als Hij iedereen aan vervloeking en zonde had overgelaten. Als Hij de mensen aan hun eigen gekozen verderf had overgegeven. Dat is ook de achtergrond van Johannes 3 vers 36. Ook wij zouden in het oordeel blíjven, als we de Zoon niet aangrijpen. Dat oordeel is er dus al. Want de mens heeft zelf al gekozen. Tegen de donkere achtergrond van mijn onwaardigheid en zondaar zijn, licht nu het leerstuk van de verkiezing des te scherper op. Een onbegrijpelijk voorrecht is het, te mogen schuilen bij de HERE en onder alle omstandigheden te mogen zeggen, dat we Vader erbij mogen roepen. Dat is de grote en dragende kracht van ons dagelijks leven als lof- en dankoffer aan de HERE. We zijn uit het duister weggeroepen naar het wonderbare licht van Zijn genade. Uit de dood heeft Hij ons opgetrokken naar het leven.

Bij Israël was er van een dankbaar leven in de dagen van Maleachi niet veel te zien. De profetie is een aanklacht tegen Gods volk. Niet zozeer een veroordeling van Israëls vijanden. Het gaat in Maleachi 1 niet om de verwerping van de tegenstanders, maar om het ontbreken van dankbare verwondering bij de kinderen van God. Israël moppert. Het is ontevreden en onverschillig aan het worden. Want het verliest het voorrecht uit het oog, dat de HERE het uit alle andere geslachten van de aardbodem heeft verkozen om Zijn eigen volk te zijn. Israël voelt zich verlaten, nu Nehemia is teruggegaan naar Perzië en stad en tempel er nog steeds als ruïnes bijliggen. Het kijkt om, zoals in de dagen van Egypte. Want het heeft het min of meer veilige leven in Assur en Babel en andere landen opgegeven om terug te keren. Het leefde met de gedachte en de belofte dat zijn lijdenstijd volbracht was (Jes. 40). Maar die verwachting ebt weg, als ze weer in het beloofde land zijn aangekomen. Wat stelde de omvang van de kerk en het verval hen teleur! Was dat het nou – uitverkoren volk van God te zijn? Dat is een vraag we vandaag denk ik ook wel eens mee kunnen worstelen. Zien we het voorrecht nog, dat de barmhartigheid van God elke dag nieuw is? Groot is uw trouw (Klaagl. 3: 23)!

 


God heeft ons lief - Oorzaak (2)

“Toch heb Ik Jakob liefgehad en Ezau heb Ik gehaat” (Mal. 1: 2)

 

Israël had veel verwachting van zijn terugkeer naar het beloofde land. Het is uit Perzië vertrokken in de hoop, dat nu spoedig de beloofde glorietijd zou komen, waar de HERE door de dienst van bijvoorbeeld Jesaja zo troostend over heeft gesproken. Maar het viel tegen. De stad en de tempel waren geruïneerd en het land was verwoest, terwijl vreemden inmiddels hun woonplaats hadden. Het aanvankelijk enthousiasme ebde daarom al snel weg. Waar dat toe leidde, lezen we in Maleachi 2 en 3: onzuivere offerpraktijken en gemengde huwelijken. De bijdrage voor de tempelbouw werd weggehouden. De dienst aan de HERE bracht in de ogen van de teruggekeerde ballingen geen winst. Ze zagen geen merkbaar resultaat.

Die houding van het volk is herkenbaar. In de geschiedenis van de kerk heeft dat altijd weer geleid tot activisme enerzijds en passieve dienstweigering anderzijds. Wie uit het oog gaat verliezen, dat we door Gods genade nog in Zijn dienst mogen staan en naar Hem toe mogen leven, gaat het vroeg of laat van de aardse zegeningen verwachten. Het zijn niet alleen de Dopersen die drijven om het Koninkrijk gestalte te geven. Het kunnen ook gereformeerden zijn, die bijvoorbeeld de missionaire activiteit boven gehoorzaamheid aan het Woord stellen. In al dit soort denken en drijven maakt de mens God geschikt om dienst te doen in de samenleving. Dat is een harde waarheid en een verschrikkelijke uitspraak. Maar het blijkt heel erg moeilijk om te leven naar wat Micha 6 vers 8 ons voorhoudt. Daar leren we dat God de mens geschikt maakt om dienst te doen in Zijn Koninkrijk. Dat gebeurt door het luisteren naar het Woord. Want dat is het middel in de hand van de Heilige Geest door Wie de Here Jezus zijn gemeente regeert. Niet alleen Israël heeft daar weinig van begrepen. Juist daarom is het zo leerzaam en blijft het nodig om het leerstuk van de verkiezing steeds weer naar voren te brengen.

Kijk eens naar Ezau, zegt de HERE tegen Zijn volk. Was Israël niet de jongste? Ezau was de sterkere en de erfgenaam. Naar zijn geboorte en natuur had hij de eerste rechten. Toch is God hem voorbijgegaan en heeft Hij Jakob vooraan gezet. De HERE wil daarmee tegen Zijn volk zeggen, dat het alleen door genade geworden is wat het is. Zo staat dat ook in Deuteronomium 7. Niet vanwege zijn kracht, zijn omvang of zijn liefde is Israël Gods gunsteling geworden. De oorzaak daarvoor ligt alleen in Gods vrijmachtig en verkiezend welbehagen. Dat Israël het leven heeft gekregen en behouden is niet aan het volk te danken. Maar het volk ziet dat niet. Het moppert en klaagt dat de dienst aan de HERE hard is. Het is alsof een ter dood veroordeelde na ontvangen gratie klaagt over een te kleine huisvesting! Het zijn de gunstbewijzen des HEREN dat wij niet omgekomen zijn. Want Zijn barmhartigheden houden niet op. Elke morgen zijn ze nieuw. Groot is Uw trouw! (Kl. 3: 22-23). Zo is de Zoon uit de hemel afgedaald en is het Woord vlees geworden. Aan het kruis heeft Hij in gehoorzaamheid tot de dood toe gehoorzaam gediend en alles geleden wat de mens God schuldig was. Wij hebben er als mensen geen vinger naar uitgestoken en er niet het minste in bijgedragen.

Het is beschamend, dat mensen met die vrijheid omgaan alsof ze haar zelf verdiend hebben. Dat mensen die vrijheid invullen door de door God gestelde grenzen op te rekken en een evangelie preken, alsof de HERE zich erover mag verheugen dat er nog mensen te vinden zijn die Hem lief willen hebben. Om dan hun levensstijl maar op de koop toe te nemen. Miserabel misschien. Maar zeker niet censurabel, zoals dan gezegd wordt. Het Woord van God, dat vrijheid en genade aankondigt voor wie de Zoon gelooft, is het woord van de kerk geworden. Maar herinnert de kerk zich haar eigen doodsheid dan niet? Is het niet juist de kerk, die steeds weer verklaart dat zij ‘midden in de dood’ ligt? En toch: “Ik heb u liefgehad” zegt de HERE. Genade Gods – oneindig groot!

 


God heeft ons lief - Bewijs (1)

 

“Toch heb Ik Jakob liefgehad en Ezau heb Ik gehaat” (Mal. 1: 2)

 

 

Kijk eens naar Ezau, zegt de HERE tegen Zijn volk, dat twijfelt of het wel in Gods gunst staat en wat de liefde van de HERE betekent. Kijk eens naar Ezau. Hem ben Ik voorbijgegaan. En inderdaad, het is het grote wonder van Gods genade, dat Israël is opgeraapt en uitgered. We hebben er de vorige keer uitvoerig bij stilgestaan. Israël moet omkijken om zich zijn geschiedenis te herinneren en opkijken om de trouw van Gods grootheid boven zich te zien stralen. Alleen, er staat niet: kijk eens naar Mij. Er staat: kijk eens naar Ezau.

Toen Ezau bij zijn vader Izaäk is weggetrokken is hij gaan wonen in het Zuiden van het land. Nog onder de Dode Zee, in het land Seïr. Een woest bergland, dat bewoond werd door de Horieten. De handelsroute richting Syrië liep door dit land heen. Ezau heeft de Horieten verslagen en verdreven, lezen we in Deut. 2: 5 en 12. Dat deed Ezau niet op eigen kracht, maar met Gods hulp. Maar hij toonde zich weinig dankbaar. Want de Edomieten (nakomelingen van Ezau) vereerden Baäl, Hadah en Kusj. Tussen Jakob en Ezau loopt de scheidslijn die we eerder in de bijbel zijn tegengekomen: de scheidslijn tussen geloof en ongeloof. Het is de lijn van Kaïn en Lamech. Zo namen Ezaus nakomelingen afstand van de God van Abraham, Izaäk en Jakob. De broers en de geslachten na hen werden vijanden van elkaar. Dat is door de Schrift heen ook te zien.

Ezau versperde het volk ten tijde van Mozes de doorgang richting het beloofde land. Een vijandige houding, die we ook later tegenkomen. Saul verslaat de Edomieten (1 Sam. 14). Korte tijd later dringen ze verraderlijk het land binnen en worden door Abisai, de legeraanvoerder van David, bij het Zoutdal verslagen. In 1 Koningen 11 is het Joab die een waar bloedbad onder hen aanricht. De koning van Edom vlucht zelfs naar Egypte om zijn leven te redden. Zo komt Edom onder de macht van Israël en gebruikt Salomo de zeehavens van Edom om zijn macht en rijkdom te vergroten. Tot koning Joram regeert. Dan schudt Edom het juk van Jakob van zich af. Als het door Amazia opnieuw wordt onderworpen, knoopt het vriendschappelijke betrekkingen aan met het wereldrijk Assur. Het houdt zelfs strooptochten in het gebied van Israël. Het drijft ook de spot met zijn broeder, als Israël in ballingschap gaat. Obadja: 11-14 spreekt van de hoon en minachting op de toonhoogte van Psalm 137: 3. Zo gedroeg Ezau zich ten opzichte van Israël. Het onderwierp zich niet aan wat de HERE had gezegd, namelijk dat de oudste de jongste dienstbaar zou zijn. Ezau zocht het in eigen kracht. En het leek daardoor sterk te staan. Maar in de dagen van Maleachi was het door grotere machten ingelijfd als een provincie van Zuid-Judea en staat het op het punt verwoest te worden door een ons onbekende nomadenstam. Zo verdwijnt Ezau als land van de kaart.

Wat is nu de les van deze geschiedenis? Het is de les van Psalm 73. Je kunt kijken naar de voorspoed van de goddeloze. Of naar zijn tegenspoed. Je kunt letten op je eigen voorspoed (Psalm 128), of naar je tegenspoed. Maar zolang je horizontaal blijft kijken, kom je er niet uit. Kijk eens naar Ezau, zegt de HERE, tegen een volk dat bij de puinhopen van zijn eigen opstand tegen God is aangekomen. Kijk eens horizontaal. Ezau staat er precies hetzelfde voor. Zo had het voor jullie ook af kunnen lopen. God had geen onrecht gedaan als Hij héél het menselijk geslacht verworpen had. Maar over jullie heeft Hij zich ontfermd. Is dat geen genadewonder? Is het niet ondankbaar, om het voorrecht te vergeten, dat je leven hebt en leven mag? Wat hebben jullie dat Ezau niet heeft? Of wat hebben jullie anders gedaan dan Ezau? Hebben ook jullie de vreemde goden niet vereerd en dragen jullie de zonden niet net zo goed in je hart? Toch heb Ik Jakob liefgehad en Ezau heb Ik gehaat. De verlossing is van God. En van Hem alleen. Want er is niets in een mens dat God zou zeggen: hij is het waard om gered te worden.

 


God heeft ons lief - Bewijs (2)

 

“Toch heb Ik Jakob liefgehad en Ezau heb Ik gehaat” (Mal. 1: 2)

 

De vorige keer heb ik iets mogen schrijven over de houding die Edom (Ezau) ten aanzien van zijn  broer Jakob (Israël)  heeft aangenomen. De HERE deelt er ons in Zijn woord veel over mee. In de zogenaamde apocriefe boeken, lezen we hoe de naam Edom uiteindelijk in Idumea is veranderd (1 Makkabeeën 5). Johannes Hyrkanus dwingt de Idumeërs tot besnijdenis en lijft hen in, in het stamgebied van Judea. Dat is het laatste wat we er van horen. Hoewel de bekende familie Herodes in de tijd van het Romeinse Rijk natuurlijk een vooraanstaande positie had weten te veroveren. Maar na de val van Jeruzalem (70 na Chr.) komt de naam in de geschiedenisboeken niet meer voor. Edom wil niet buigen. Het wil zich niet schikken onder Gods rechtsgang en gunt Jakob de erfenis niet. Dat ligt aan de verwoesting van Edom ten grondslag. Hoewel ook Ezau rijke beloften had ontvangen, heeft het de gunst van de HERE niet gezocht. Daarom heeft God besloten het voorbij te gaan. En zo formuleren de Dordtse Leerregels het in artikel 15 van het eerste hoofdstuk dan ook: “Dit is het besluit van de verwerping, dat God beslist niet maakt tot de bewerker van de zonde – dat is een godslasterlijke gedachte! – maar dat Hem stelt tot de ontzagwekkende, onberispelijke en rechtvaardige Rechter en Wreker ervan.

Het wonder van Israëls behoud ligt dus niet in de verwerping. Want dat heeft de mens aan zichzelf te wijten. De oorzaak voor de verwerping is het ongeloof van de mens en de onwil om zich onder Gods geboden te schikken en lief te hebben. De Catechismus zegt tegen de achtergrond daarvan, dat de HERE blijft eisen wat hij heeft gevraagd, ook als de mens de wet niet meer kan houden. Als de mens veranderd is en het hart van de mens niet meer in staat is om lief te hebben, zou de HERE dan de wet maar aan moeten passen? Zou God Zijn eigen Woord en recht op moeten geven? Dat wil Hij niet. Dat kan Hij ook niet. Want God is God. En bij Zijn God zijn hoort, dat een eens gesproken Woord niet teruggenomen wordt. Gelukkig maar. Want dan zou het recht bij de HERE even willekeurig en onzeker worden als bij de mens. En wie zou dan nog zeker kunnen zijn van het behoud? Dat is ook de dwaling waar de Dordtse Leerregels zich met alle kracht tegen verzetten. Het wijsgerig nadenken over de uitverkiezing en de verwerping leidde in die dagen tot een Godsbeeld, waarin de HERE als een veranderlijk God werd voorgesteld. Maar daar hangt de zekerheid van ons heil van af!

Als we van wonderen spreken in het leerstuk van de uitverkiezing, dan hebben we het over de genade dat God niet álle mensen voorbij is gegaan. Zelfs Israël, dat veel een onverschillige en beledigende houding heeft aangenomen, heeft de HERE niet helemaal verworpen. Een rest heeft Hij behouden en teruggebracht. Een vervallen hut van David werd opgericht. Een rijsje uit de tronk mocht tot bloei komen. Want God had bij Zichzelf gezworen dat een volk behouden zou worden. God had beloofd dat de zegen van Abraham tot alle volken zou komen. God had David toegezegd dat zijn huis eeuwig vast zou staan. Het is bepaald niet iets dat in de mens zelf zou wortelen, waarom de HERE de gave van het geloof schenkt en onwillige harten gewillig maakt. Daar is een geweldige kracht voor nodig, om mensen als wij op de weg van het eeuwig heil te zetten. Om levens te veranderen en harten om te keren. Een scheppingswonder. Nieuw leven, dat God weet te dienen en in de heerlijkheid van Hem mag wonen.

Zo zet de HERE tegenover de klacht van Zijn volk de verhoudingen recht. Hij wijst Israël op het voorrecht dat het heeft ontvangen. Op Zijn liefde en trouw. Op zijn onveranderlijke beloften. Wie zou daar niet stil van worden?

de muzikale omlijsting op deze site wordt gebruikt met toestemming van

Jan Mulder

DOWNLOAD APP ANDROID

DOWNLOAD APP IOS